De uitdrukking heeft het Belgische fiscale landschap met zoveel kracht overspoeld dat ze een gedeelde waarheid lijkt geworden. “De breedste schouders moeten bijdragen”. Een formule die geruststelt, die rechtvaardig lijkt, die weerstand voorkomt. Ze wordt gebruikt om de invoering van een belasting op meerwaarden te rechtvaardigen, alsof het doelwit van deze hervorming evident, geïdentificeerd en akkoord met zichzelf is. Toch, wanneer men even stilstaat bij wat deze “schouders” eigenlijk inhouden, ontdekt men een veel complexer landschap, waar rijkdom minder duidelijk is dan het lijkt, en waar de imprecisie van het discours de economische ruggengraat van het land, de middenklasse, ten onrechte kan verzwakken.
De onduidelijkheid begint zodra men zich afvraagt wat de samenstelling van die fameuze middenklasse is. Het is een sociologische meerderheid die door bijna 70% van de Belgen wordt geclaimd. Maar los van het gevoel van erbij te horen, zijn de realiteiten uiteenlopend. Aan de ene kant, werknemershuishoudens zonder erfenis of vermogen, die hoofdzakelijk van hun werk leven. Aan de andere kant, gezinnen die eigenaar zijn van hun woning, soms met een opgebouwd kapitaal via sparen of overerving. Tussen beide, een breed spectrum aan economische onzekerheden, verschillende woonverlopen en ongelijke toegang tot krediet en investeringen. Deze “geleiachtige middenklasse”, om de uitdrukking van sociologen te gebruiken, verhult de toename van vermogensongelijkheid, vooral tussen generaties, slecht. Want vandaag de dag manifesteert de werkelijke kloof zich niet alleen in de inkomens, maar in het vermogen te bezitten. Een huis te bezitten, een aandelenportefeuille, een financiële buffer.
Nochtans bezit de meerderheid van de Belgische huishoudens zeer weinig financiële activa. Hun vermogen is hoofdzakelijk onroerend goed, geconcentreerd in hun hoofdverblijfplaats, dat alleen al 45% van het gemiddelde vermogen vertegenwoordigt. Een vermogen dat vaak belast wordt door hypothecaire schulden, zoals blijkt uit de mediane schuld van de huishoudens, die nu boven de 83.000 euro ligt. Het mediane vermogen bedraagt bijna 291.000 euro, maar dit gemiddelde verbergt een schokkend contrast: de armste 20% beschikt slechts over 5.450 euro aan kapitaal, terwijl de rijkste 20% meer dan een miljoen euro bezit. Aan de absolute top concentreert het laatste deciel meer dan de helft van het nationale netto-vermogen. En binnen dat deciel zelf bezit een handvol zeer vermogende families de meerderheid van de beursgenoteerde aandelen, de aandelen in vennootschappen en de gesofisticeerde beleggingsinstrumenten. Het zijn zij, en alleen zij, die regelmatig belastbare meerwaarden zullen realiseren, dezelfde die, gezien hun organisatie, niet door de nieuwe belasting op meerwaarden zullen worden getroffen!
Toch is het zelden deze realiteit die in het politieke discours wordt aangehaald. Wanneer het over vermogensbelasting gaat, hanteert het brede categorieën en vage concepten. Het zwaait met het spookbeeld van de “rijken”, vaak met zorgvuldige vermijding om ze te definiëren. Deze imprecisie zaait twijfel: wie zal morgen betalen? Een verpleegkundige die eigenaar is van een appartement aan zee? Een apotheker die een kleine familiale vennootschap heeft opgericht? Een koppel dat na twintig jaar sparen zijn verhuurd goed verkoopt? Of toch de top, de 1% die alleen al evenveel bezit als de armste 75%? Zonder duidelijk antwoord glijdt het discours gevaarlijk af: het zijn niet langer de rijksten die het doelwit zijn, maar zij die “niet helemaal arm” zijn. En in deze onduidelijkheid riskeert de middenklasse zich opnieuw gevangen te voelen, blootgesteld aan een fiscaliteit die haar naam niet vermeldt.
Ondertussen, elders ter wereld, wordt rijkdom anders gecreëerd. In de Verenigde Staten en Azië neemt het aantal miljonairs toe, hun vermogen stijgt, en de aantrekkelijkheid van de financiële markten berust op regelgevingsstabiliteit en een begrijpelijke fiscaliteit. In Europa, en meer bepaald in België, stapelen de normen zich op, heerst onzekerheid en vluchten de kapitals. Het contrast is treffend: tussen 2019 en 2024 werden in Europa 13.000 regelgevingsteksten aangenomen, tegenover 5.500 in de Verenigde Staten. In deze context heeft het alleen zin om een belasting te creëren door de breedste schouders te noemen, als men correct identificeert wie ze werkelijk draagt. En het zou best kunnen dat deze symbolische last niet gedragen wordt door degenen die er werkelijk de middelen voor hebben, maar door degenen die de moed – of gewoon het geluk – hadden om een onroerend goed te kopen voor de prijsstijging.
Ze veronderstelt rigoureuze diagnoses, precieze gegevens en een scherpe analyse van de vermogensdynamiek. Ze vereist de erkenning dat de middenklasse niet rijk is, maar wel structurerend. Dat schijnbaar vermogen niet altijd inzetbaar is. En dat de werkelijke kapitaalhouders weinig talrijk, zeer geconcentreerd en vaak onzichtbaar zijn in de gangbare statistieken. Alleen onder deze voorwaarde kan de fiscale hervorming aanvaard, begrepen en efficiënt zijn. Anders riskeert ze het ressentiment te voeden, het vertrouwen te verzwakken en de stille kloof te vergroten tussen degenen die – veel – betalen en degenen die zich nooit getroffen voelen.
Deze opinie werd ook gepubliceerd in La Libre Eco
Ontdek ook een meer gedetailleerde analyse op de blogFFF.